-
1 cane
n. stok; suikerriet; riet--------v. met het rietje geven, afranselencane1[ keen]1 dikke stengel ⇒ riet/bamboestengel, rotan(stok)2 rotting ⇒ wandelstok; plantensteun♦voorbeelden:1 get/give the cane • met het rietje krijgen/geven————————cane2〈 werkwoord〉 -
2 swish
adj. modieus, chic--------n. zwiepend geluid; geruis--------v. zwiepen; ruisen; zwiepen met; afranselen, met het rietje (de roe) gevenswish1[ swisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the swish of silk • het geruis van zijde————————swish2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 slang〉————————swish31 zoeven ⇒ suizen, ruisen2 zwiepen♦voorbeelden:swish past • voorbijzoevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 get/give the cane
get/give the canemet het rietje krijgen/geven
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский